eresus sandaliatus - lentevuurspin

De lentevuurspin is een van de opvallendste spinnen van Nederland. Wie hem ziet herkent hem direct: een zwarte spin met stevige, korte poten en een knalrood achterlijf met zwarte stippen in een vierkant. De achterpoten zijn gedeeltelijk rood behaard en alle poten hebben witte ringbandjes. In ons land is de soort niet te verwarren met enig andere soort. Het dier is ongeveer één cm lang. Wie een dergelijk dier ziet heeft te maken met het mannetje van de lentevuurspin (Eresus sandaliatus). Vroeger werd deze soort zwarte kaardespin genoemd. Het volgroeide wijfje is veel groter, tot ongeveer twee cm lang, en afgezien van wat verspreide gelige beharing helemaal zwart, maar ze wordt vrijwel nooit gezien omdat zij ingegraven in de grond leeft. 


Biologie 
Van het wijfje (fig. 2) zien we alleen, na goed zoeken, het bovengrondse deel van het web. Vanaf haar jeugd leeft ze in een gegraven gang die met spinsel wordt bekleed, maar in het 
voorjaar is ze wel genoodzaakt de gang te vergroten. Het uitgegraven zand verraadt dan haar verblijf. De gang loopt recht omlaag en is bij een volwassen wijfje vaak meer dan 10 cm lang. Boven de grond steekt het vanggedeelte van het spinsel uit in de vorm van een koepelvormig webje. Afhankelijk van de grootte, dus van de ouderdom van de spin kan dit bovengrondse deel wel tot 3 cm hoog worden. Het mannetje doet als jong dier precies hetzelfde en maakt ook een koker met een bovengronds vangweefsel. Als het mannetje na een laatste vervelling en enkele jaren oud volwassen is geworden, begin april, gaat hij op zoek naar een wijfje. Hij verlaat dan zijn woonbuis en gaat, traag lopend met zijn korte, dikke poten de omgeving verkennen. Het vinden van de woonbuis van het wijfje is wellicht een kwestie van feromonen, maar die moeten dan door de lucht komen, want het wijfje heeft haar woonbuis niet verlaten en er loopt dus geen geurspoor over de grond. Het mannetje zwaait ook voortdurend met zijn poten om een geurspoor te ontdekken. De paring vindt in de woonbuis plaats en daar maakt het wijfje ook haar eipakket, dat zij onder in de woonbuis bewaakt. De eieren komen in de woonbuis uit en de jongen worden door de moeder met voedselsappen gevoed, maar ze sterft al na korte tijd. De jongen zuigen dan de moeder verder leeg. Omdat ze nog een tijdje in met elkaar in de woonbuis verblijven wordt deze soort wel subsociaal genoemd. Sociaal gedrag met samenwonen in een groot web komt in deze familie van de grote kaardespinnen (Eresidae) ook voor. Na enige tijd zwermen de jonge dieren uit en graven hun eigen woonkokers. Volgens de literatuur neemt het volwassen worden drie jaren in beslag. 


Web en voedsel 
Het koepelvormig webje (fig. 3) met vanuit de rand aangebrachte struikeldraden van de grote kaardespin is niet kleverig maar bedekt met een wollig spinsel. Dat kroezige spinsel wordt gemaakt 
door het met een rij van stevige borstelharen op de achterpoten uitkammen van spinsel dat uit een van de spinselklieren, de zeefplaat of cribellum komt. In oude tijden kaardde men zo wol. Langslopende prooien worden zo opgemerkt en gegrepen. Een prooi raakt net lang genoeg verward in dit weefsel om de spin de tijd te geven het te bemachtigen. Dat zijn bijvoorbeeld kevers, duizendpoten, mieren en spinnen, dieren waarvan de resten in de woonbuizen zijn aangetroffen. 


Verspreiding in ons land 
In ons land komt een flinke populatie voor, of misschien een aantal populaties op de zuidelijke Veluwe. De oude weg van Apeldoorn naar Voorthuizen, de N344, is zo ongeveer de noordgrens. 
Van de noordelijke Veluwe zijn geen opgaven bekend. De Stroesche Heide is misschien wel de noordelijkste vindplaats in ons land. De meeste meldingen komen van De Hoge Veluwe, het Planken Wambuis en de zuidelijke Veluwezoom. Er bestaat een enkele waarneming uit Noord-Limburg (Nieuw-Bergen) (Janssen & Verrijdt, 1992). Een heel oude vermelding komt uit Maastricht (Becker, 1896), maar de juiste vindplaats is niet bekend. Zie verspreidingskaartje (fig. 4). 


Habitat 
Eresus-soorten zijn warmteminnend. Ze komen voor op droge, door de zon beschenen plaatsen, zoals heidevelden en droge heischrale vegetaties. De vegetatie moet niet homogeen zijn, maar een mozaiek-structuur hebben met open plekken tussen de hogere heidestruiken of graspollen. De woonbuizen worden ook nog wel gevonden in heidevegetatie en enigszins vergraste heide met verspreide opslag van dennen, maar er moet dan wel voldoende zon de bodem doordringen. De woonbuizen van de wijfjes zijn steeds te vinden aan de rand van de vegetatie, dus waar open zand of korstmossen voorkomt. Veel van wat er in de literatuur beschreven is over biologie en habitat ging over de zwarte kaardespin en het is daarom niet steeds duidelijk of het ook van toepassing is op onze lentevuurspin. Een nauwkeurige beschrijving van habitat en levenswijze in Denemarken is bruikbaar voor de Nederlandse situatie omdat in Denemarken ook E. sandaliatus voorkomt. 

Vuurspindoder 
Voor wie geïnteresseerd is in wespen is het volgende nog van belang. In Nederland werd in 1998 een spinnendoder (Pompilidae) gevonden, waarvan bekend is dat hij bij alleen bij Eresus parasiteert (Raemakers & van Helsdingen, 1999). Het gaat om de vuurspindoder Eoferreola rhombica (Christ, 1791) (Fig. 5) waarvan één exemplaar in 
een vangpotje bij Oud-Reemst werd gevonden, dus keurig binnen het Nederlandse areaal van de lentevuurspin. Sindsdien leeft de vraag of er een duurzame populatie van deze soort spinnendoder in ons land voorkomt. De omvang van de Eresus-populaties op de zuidelijke Veluwe is niet bekend. Ieder jaar worden er wel mannetjes gezien, maar er wordt niet geteld en we hebben zelfs bij benadering geen idee om hoeveel individuen het in de verschillende deelgebieden gaat. Zou een zo gespecialiseerde spinnendoder daar stand kunnen houden? In juli 2004 werd bij Uddel een tweede exemplaar van Eoferreola rhombica gevonden (Nieuwenhuijsen 2004). Wij mogen dus aannemen dat de vuurspindoder, net als de lentevuurspin zelf, inheems is, maar we hebben geen idee hoe algemeen hij is. Het bijzondere bij deze parasiet-gastheer-relatie is dat de spinnendoder niet, zoals gebruikelijk, zelf een nest graaft, vervolgens een spin vangt, die naar zijn nest sleept en er een ei op legt, maar de woonbuis van de spin annexeert. De larve leeft dus in de woonbuis van het slachtoffer en verpopt daar ook. 


Waarnemingen 
Het zwervende mannetje op zoek naar een wijfje kan in april worden waargenomen. Dat is de periode kort na de laatste vervelling waarbij het dier geslachtsrijp werd. Daarvoor en daarna leven de dieren, uitzonderingen daar gelaten, weer onder de grond. Met goed zoeken kan men dan wel de woonbuizen vinden, maar dat is zeker niet gemakkelijk. Waarnemingen komen steeds van de zuidelijke helft van de Veluwe, terwijl er ook een vindplaats bestaat in Noord-Limburg (Bergsche heide).
We willen nu graag weten:

  • of de soort ook in andere delen van ons land voorkomt
  • de precieze vindplaatsen, dus de begrenzingen van de gebieden waar de soort leeft
  • hoe groot de populaties zijn in de verschillende gebieden

De vrouwtjes zijn moeilijk te tellen door hun verborgen levenswijze, de mannetjes lenen zich daar uitstekend toe. 

Alleen op de Veluwe? 
In Nederland komen meer gebieden met zandige bodem voor, met heidevelden en zandpaden. Waarom wordt deze spin daar nooit waargenomen? Komt hij ook op de noordelijke Veluwe voor, en misschien in Noord-Brabant of Drenthe? Dat willen we graag weten. De lentevuurspin is in vele omringende landen bedreigd. Als we weten waar hij precies in ons land voorkomt kunnen we die gebieden goed beschermen. 

Waarnemingen doorgeven 
De volgende gegevens zijn van belang bij het doorgeven van waarnemingen:

  • bent U er helemaal zeker van dat het een Lentevuurspin betrof?
  • datum van waarnemen
  • aantal waargenomen exemplaren
  • vindplaats (zo nauwkeurig mogelijk)
  • naam en adres van de waarnemer
  • een foto is altijd een welkome aanvulling

 

coördinator

Peter van Helsdingen
EIS Kenniscentrum Insecten
Postbus 9517
2300 RA, Leiden
Peter.vanhelsdingen@naturalis.nl


Mannetje. Foto: Rene Krekels.


Vrouwtje. Foto: Rene Krekels.